Samenwonen – Gezamenlijke huishouding
Wanneer de gemeente bepaalt dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding heeft dit gevolgen voor de vaststelling van het recht op bijstand. Het voeren van een gezamenlijke huishouding heeft dus als consequentie dat men gelijk wordt gesteld aan gehuwden. Dit heeft de volgende gevolgen:
- dat er recht op bijstand bestaat op maximaal de norm die voor een gezin geldt
- dat het recht op bijstand wordt bepaald aan de hand van het inkomen en vermogen waarover beide personen (kunnen) beschikken
Criteria gezamenlijke huishouding
In artikel 3 lid 3 Wet Werk en Bijstand is het criterium voor een gezamenlijke huishouding neergelegd. Van een gezamenlijke huishouding is sprake wanneer voldaan is aan de volgende criteria:
1. twee personen
2. die hoofdverblijf hebben in dezelfde woning
3. en die blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins
De gemeente hoeft het bestaan van een gezamenlijke huishouding niet te bewijzen. Voldoende is het wanneer de gemeente dit aannemelijk maakt op basis van objectieve feiten en omstandigheden. Het is belangrijk om wat langer stil te staan bij deze criteria, zodat duidelijk is in welke situatie er wel en in welke situatie er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Wij zullen de criteria daarom hierna uitvoerig bespreken.
Twee personen
De bedoeling van het begrip gezamenlijke huishouding is om de situatie van gehuwden gelijk te stellen met die van ongehuwd samenwonenden. Hierdoor worden ongehuwd samenwonenden gelijkgesteld met gehuwden bij de vaststelling van het recht op bijstand.
Drie personen die in dezelfde woning hoofdverblijf hebben, kunnen niet samen een gezamenlijke huishouding voeren. Wel kan er tussen twee van hen een gezamenlijke huishouding bestaan. De relatie tussen die twee moet zich dan wel onderscheiden van de relatie ten opzichte van die derde.
Aldus is het goed mogelijk dat drie personen die samen in een huis wonen en alles samen delen, zonder dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding, terwijl in de situatie waarin twee van de personen met elkaar samenwonen en alles delen en een ruimte verhuren aan een derde, er wel sprake is van een gezamenlijke huishouding.
Het is niet noodzakelijk dat tussen de twee personen een affectieve relatie bestaat. Ook twee broers, een neef en een oom, of een kleinkind met de oma kunnen een gezamenlijke huishouding vormen.
Hoofdverblijf in dezelfde woning
Er is alleen sprake van een gezamenlijke huishouding wanneer de twee personen hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Hierbij is niet van belang of de ander ook nog een eigen woonruimte heeft. Niet de formele inschrijving is doorslaggevend, maar de feitelijke woonsituatie: de vraag waar iemand hoofdverblijf heeft, wordt naar vaste jurisprudentie beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
Zorg dragen voor elkaar
Als derde criterium geldt dat er sprake moet zijn van wederzijdse zorg voor elkaar. Hiervan is sprake wanneer de ander een financiele bijdrage levert in de kosten van de gezamenlijke huishouding en/of beiden voor elkaar zorgen.
Het bestaan van wederzijdse zorg wordt aangenomen in de volgende gevallen:
- Financiële verwevenheid: gezamenlijke uitgaven voor (duurzame) gebruiksgoederen, een gemeenschappelijke bankrekening, samen betalen van boodschappen
- Wederzijdse zorg: samen eten, koken, wassen, oppassen op de kinderen, klussen in huis
Onweerlegbaar rechtsvermoeden gezamenlijke huishouding
In sommige gevallen wordt het bestaan van een gezamenlijke huishouding zonder meer aangenomen, ongeacht de feitelijke situatie. Het is niet mogelijk om tegenbewijs te leveren. Het gaat daarbij om de volgende gevallen: (art. 3 lid 4 Wwb):
a) Wanneer beide personen met elkaar gehuwd zijn geweest in de periode van twee jaar voor de aanvraag van de bijstandsuitkering (CRvB, 29 november 2005, LJN: AU7657) of wanneer beide personen als gehuwden zijn aangemerkt in die periode
b) Uit de relatie een kind is geboren of erkenning van een kind van de een door de ander (HR 25 september 2009, nr. 08/02382; dit geldt ongeacht de leeftijd van het kind)
c) Wanneer beide personen zich op grond van een samenlevingscontract hebben verplicht tot een bijdrage aan de huishouding
d) zij op grond van een registratie als genoemd in artikel 3 lid 1 van het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding. Een registratie kan tot maximaal 2 jaar terug in aanmerking worden genomen.
Dit onweerlegbaar rechtsvermoeden belet belanghebbenden echter niet om zowel het feitelijke bestaan van een van de vier omschreven situaties als het daadwerkelijk hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning te betwisten, daarvoor relevante argumenten aan te dragen en bewijzen ter onderbouwing daarvan aan de rechter te presenteren. Die betwisting, de aangedragen argumenten en dat bewijsmateriaal kunnen vervolgens zowel in beroep als in hoger beroep volledig worden getoetst (CRvB, 29 januari 2002, nr. 00/5273 NABW).